Er wordt verondersteld dat een abnormale mobiliteit van de LWK betrekking kan hebben op huidige of afgelopen episoden van lage rugpijn. Nochtans is het bewijsmateriaal van die verhouding bij jongere personen niet gevestigd.
Het doel van deze studie was lumbale segmentale mobiliteit bij niet-symptomatische en symptomatische personen tijdens achterste bij voorafgaande passieve ruggegraatsmobilisering in postero-anterieure richting (PA) en een naar achterovergebogen opdruk manoeuvre press-up (PU) te vergelijken.
Wij stelden een hypothese op dat de personen met centrale lage rugpijn een abnormaal lumbaal segmentaal mobiliteitspatroon zouden hebben in vergelijking met die zonder pijn.
Methode:
Vijfenveertig individuen (leeftijd 32,1 + 8.5) met niet-specifieke lage rugpijn en 20 personen (leeftijd 31,1 + 7.0) zonder lage rugpijn nam deel. Elk individu onderging dynamische weergave van de lumbale processus spinosus tijdens een PA mobiliseringsprocedure en gedurende het uitvoeren van een PU. De segmentale beweging werd gekwantificeerd als verandering in de tussenwervelhoek in rust en de eindstandige wervelposities. Een 2 x 5 herhaalde ANOVA (groep x wervelniveau) werd gebruikt om de segmentale mobiliteit tussen de groepen te vergelijken.
Resultaat:
Er was geen significant verschil in regionale segmentale hoekverplaatsing tijdens PA of PU. Hoewel de symptomatische groep een groter percentage aan verschillende segmentale hoekverplaatsing had Ãn de lumbale regio (hypermobiliteit) dan de niet-symptomatische groep tijdens de PA (40,0% versus 5%) en van PU (26,7% versus 15%) procedures.
Conclusies:
Bij jonge individuen, met niet-specifieke lage rugpijn is waarschijnlijk vaker lumbale segmentale hyperbeweeglijkheid aan te tonen in vergelijking met individuen van dezelfde leeftijdsgroep die geen klachten hebben.
Download rapport in PDF
Bron: BMC