Mensen die meer dan twaalf weken pijn hebben, moeten niet alleen lichamelijk, maar ook psychologisch worden onderzocht om te bepalen hoe zij het beste met de pijn kunnen omgaan. Dat adviseert psycholoog Han Samwel, die op 17 oktober promoveert aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ook patiënten die vasthouden aan het idee dat hun pijn puur lichamelijk is, zijn gebaat bij een psychologisch onderzoek: dat levert aanknopingspunten op om beter om te (leren) gaan met chronische pijn.
‘Een pijnpatiënt met gedachten van het type: ‘het komt nooit meer goed’, ‘mijn leven is verwoest’, die bij iedere behandeling denkt: ‘dit zal wel weer niet helpen’, een patiënt kortom die ‘catastrofeert’ heeft minder baat bij behandeling van zijn pijn. Na een medische behandeling bleken deze patiënten zich minder goed te voelen en rapporteerden ze meer pijn dan andere patiënten die niet steeds zulke gedachten hadden.’
Acceptatie, aan de andere kant, is een psychologische factor die een gunstige invloed kan hebben op de behandeling van patiënten met langdurige pijnklachten. Patiënten die erkennen dat ze pijn hebben, dat ze daar niet snel van af komen en die bedenken hoe ze vervolgens met hun chronische pijn kunnen leven, rapporteren betere resultaten na behandeling dan patiënten die hun pijn minder goed kunnen accepteren. ‘Acceptatie is dus een positieve copingfactor. En het mooie is, dat je die als behandelaar kunt versterken.’
Aan het woord is klinisch psycholoog Han Samwel die 17 oktober promoveert aan de Radboud Universiteit Nijmegen op onderzoek naar pijnervaring en effecten van pijnbehandeling. Hij werkt sinds 1989 bij de afdeling Medische Psychologie en het Pijncentrum van het UMC St Radboud, dat patiënten behandelt met niet-maligne chronische pijn (dus niet veroorzaakt door kanker). ‘Eenderde van de patiënten van het pijncentrum heeft chronische lage rugpijn. Daarnaast zijn er mensen met pijn in de nek, chronische hoofdpijn, pijn in de buik, in verschillende ledematen, enzovoort.’
Hoewel veel chronische pijn niet goed te verklaren is, zit die zeker niet ‘tussen de oren’. Echter: ook bij pijn die wél te verklaren is vanuit een duidelijke lichamelijke oorzaak, spelen psychologische factoren een rol, constateert Han Samwel. Hij onderzocht de invloed van psychologische factoren zoals angst, vermijdingsgedrag, catastroferen, hulpeloosheid en acceptatie op de pijn die iemand heeft en de gevolgen daarvan op een bepaald moment; op ervaren pijn en het omgaan met pijn in de loop der tijd; en op de effectiviteit van verschillende pijnbehandelingen. In totaal bestudeerde hij gegevens van een kleine driehonderd patiënten, die gemiddeld al zo’n vijf jaar pijn hadden.
Lichaam-en-geest-intake
Hulpeloosheid blijkt een factor die een negatieve invloed kan hebben. Het gevoel geen invloed te hebben op de pijn (‘wát ik ook doe…’) is bepalender voor iemands leven-met-pijn dan angst voor pijn. Samwel: ‘Dus als je daarvan bij een chronische pijnpatiënt tekenen ziet, moet je daar als eerste aandacht aan besteden. Ook omdat gevoelens van hulpeloosheid meer gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van depressieve klachten dan bijvoorbeeld angst of pijnvermijdingsgedrag.’
Een optimale behandeling is op de eerste plaats goed voor de patiënt. Maar dat is niet het enige, vertelt Samwel. ‘Chronische pijn kost heel veel geld, vooral de maatschappelijke kosten zijn zeer hoog omdat veel patiënten niet meer kunnen werken. 85 procent van de kosten van chronische pijn zijn maatschappelijke kosten.’ Mede daarom pleit hij ervoor om chronische pijnpatiënten zo vroeg mogelijk niet alleen lichamelijk, maar ook psychologisch te diagnosticeren. ‘Als je weet of een patiënt neigt tot catastroferen, of zich erg hulpeloos voelt, of liefst hardnekkig ontkent dat hij pijn heeft en zich voortdurend overbelast, dan kunnen we daar in de behandeling meer rekening mee houden.
En met ‘we’ bedoel ik dan: alle behandelaars. Want een fysiotherapeut kan met een patiënt die zich hulpeloos voelt bijvoorbeeld werken aan een betere conditie, waardoor hij of zij voelt meer aan te kunnen. En een anesthesioloog die liever geen hoge verwachtingen wekt, kan bij een patiënt die catastrofeert beter wél de kans op succes benadrukken.’
Liefst ziet Samwel dat zo’n multidisciplinaire intake al wordt gedaan bij de zogenaamde subacute patiënten: mensen die twaalf weken pijn hebben want bij 85 procent van hen wordt die pijn chronisch. Nu worden deze patiënten vaak eerst lichamelijk onderzocht en behandeld; pas als ‘niets meer helpt’ wordt er een psycholoog bij gehaald. Te laat, vindt Samwel: ‘Patiënten die in een vroeg stadium dingen zeggen als ‘ik zie het niet meer zitten’ of ‘het zal nooit meer overgaan’, hebben vijf jaar later meer beperkingen dan patiënten die minder negatief tegen hun klachten aan kijken.
Dat weten we uit eerder onderzoek bij patiënten met reumatische klachten. Zo kun je vroegtijdig zien wie zich gaat overbelasten omdat hij zijn pijn ontkent en wie het risico loopt om zich passief en hulpeloos op te stellen. En nee, je kunt mensen niet compleet veranderen. Maar iedereen kan leren om op z’n minst Ãets beter, iets effectiever met zijn of haar pijnklachten om te gaan en op die manier de eigen pijn en de consequenties daarvan in het dagelijkse leven positief te beïnvloeden.
Bron: Zorgkrant