Een fysiotherapeut heeft een onvoorwaardelijke schorsing van een maand gekregen omdat hij onmiddellijk na de behandelrelatie seks heeft gehad met een patiënte. Daarnaast is een voorwaardelijke schorsing van twee maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Dat blijkt een uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Eindhoven die vandaag is gepubliceerd.
De klacht is ingediend door de man van de patiënte. Volgens hem heeft de fysiotherapeut al tijdens de behandelrelatie met de vrouw gezoend. De fysiotherapeut ontkent dat. Volgens hem is de vonk ‘twee minuten na het beëindigen van de behandelrelatie overgesprongen’.
Maar volgens het tuchtcollege is seks niet alleen tijdens de behandelrelatie verboden. Er moet ook een ‘afkoelingsperiode’ in acht worden genomen na het beëindigen van de behandelrelatie. Dit om te voorkomen dat de behandelaar al tijdens de behandeling aanstuurt op seks later.
De ex-patiënte verscheen samen met haar man op de zitting van het tuchtcollege. Dat achtte de klacht van de echtgenoot ontvankelijk omdat hij belanghebbende is, ook al was hij geen patiënt van de fysiotherapeut. Die behandelde de patiënte van 4 juli tot en met 2 oktober 2014. Meteen daarna maakten zij een lunchafspraak en hadden op 3 oktober seks.
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 november 2014 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
fysiotherapeut
werkzaam te [D]
verweerder
gemachtigde mr. S. Slabbers te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 25 februari 2015 behandeld. Aanwezig waren klager samen met zijn echtgenote en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Verweerder is sinds 1998 fysiotherapeut. Verweerder heeft de echtgenote van klager in totaal zes maal behandeld in de periode van 4 juli 2014 tot en met 2 oktober 2014. Daags na beëindiging van de behandeling hebben de echtgenote van klager en verweerder een lunchafspraak gemaakt welke dezelfde dag is gevolgd door het aangaan van een amoureuze en seksuele relatie. Nadat de echtgenote van klager het bestaan van deze relatie op 9 november 2014 aan haar echtgenoot had opgebiecht, heeft zij verweerder te kennen gegeven de relatie te willen beëindigen, hetgeen aanvankelijk tot verzet bij verweerder leidde. Enkele dagen daarna heeft klager de onderhavige klacht ingediend.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder tijdens de behandeling van zijn echtgenote een seksuele relatie met haar te zijn aangegaan. Klager meent dat verweerder de ethische normen heeft geschonden door al tijdens de behandeling toespelingen te maken door vragen te stellen als: “heb jij niet een zus die vrijgezel is?” Volgens klager is de seksuele relatie al tijdens de behandeling ontstaan: er zou in de behandelkamer al zijn gezoend. Klager verwijt verweerder vervolgens zich aan het voortbestaan van de relatie te hebben vastgeklampt toen zijn echtgenote hem te kennen gaf ermee te willen stoppen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder betwist al tijdens de behandeling toespelingen te hebben gemaakt. Verweerder stelt dat de vonk twee minuten na het beëindigen van de behandeling oversprong. Verweerder stelt ook dat de echtgenote van klager en hij wel tijdens de behandeling verkennend hebben gesproken over een vorm van zakelijke samenwerking (de echtgenote is logopedist).
Verweerder erkent dat de relatie niet had mogen ontstaan, althans niet zonder inachtneming van een zogenaamde afkoelingsperiode. Verweerder heeft stellig de indruk dat de echtgenote niet achter het indienen van de klacht staat.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2015 heeft verweerder erkend dat hij verkeerd heeft gehandeld door onmiddellijk na het beëindigen van de behandeling een seksuele relatie met de echtgenote van klager te zijn aangegaan. Hij stelt niet te hebben geweten dat hij tijdens de periode van behandeling niet met de echtgenote over zakelijke samenwerking had mogen spreken en dat hij zich, nadat zijn gemachtigde hem de relevante jurisprudentie van de tuchtcolleges op dit punt onder de aandacht heeft gebracht, realiseert dat hij ook na beëindiging van de behandelovereenkomst op zijn minst genomen een afkoelingsperiode had moeten inlassen alvorens een intieme, seksuele relatie aan te gaan. Nu hij zich mede door de onderhavige klacht terdege bewust is geworden van de geldende norm, acht hij de kans op herhaling niet aannemelijk.
5. De overwegingen van het college
De onderhavige klacht is ingediend door de echtgenoot van de patiënte. Klager heeft voldoende rechtstreeks eigen belang om ontvankelijk te worden geacht in zijn klacht.
Partijen zijn het niet eens over het moment waarop de relatie ontstond: volgens klager gebeurde dit al tijdens de behandeling en is er in de behandelkamer gezoend, volgens verweerder sloeg twee minuten na het beëindigen van de behandeling de vonk over. Onweersproken staat vast dat de seksuele relatie in ieder geval op 3 oktober 2014, de dag na beëindiging van de behandelrelatie, begon. Dit handelen van verweerder is naar het oordeel van het college onaanvaardbaar.
Dit volgt uit de Modelregeling Fysiotherapeut-Patiënt:
“De fysiotherapeut dringt niet verder door tot de privésfeer dan in het kader van de hulpverlening noodzakelijk is. De fysiotherapeut onthoudt zich van contacten van seksuele aard gedurende de behandelrelatie. Verbale of lijfelijke intimiteiten zijn niet toegestaan.”
Onder “Intimiteit” in artikel 38 en 39a-e van de Beroepsregels en gedragsregels voor de fysiotherapeut van de KNGF staat in dit verband:
“38 De fysiotherapeut dient zich tegenover de patiënt en diens eventuele begeleiders respectvol te gedragen. Informaliteit, die niet duidelijk gewenst is, dient achterwege te blijven.
39a Indien bij de fysiotherapeut andere dan zakelijke en in een professionele hulpverleningssituatie passende gevoelens een rol spelen, is het noodzakelijk de behandeling tactvol aan een collega over te dragen.
39b Indien de fysiotherapeut vermoedt dat bij de patiënt andere dan zakelijke en in een professionele hulpverleningssituatie passende gevoelens een rol spelen, is het voor de fysiotherapeut noodzakelijk zich hiervan te vergewissen en zonodig de patiënt er tactvol op te attenderen dat deze gevoelens niet kunnen worden beantwoord. Blijven de signalen zich herhalen, dan is overdragen van de behandeling noodzakelijk.
39c Indien fysiotherapeut en patiënt vaststellen dat, wederzijds, andere dan zakelijke en in een professionele hulpverleningssituatie passende gevoelens een rol spelen, dient de behandeling te worden beëindigd. In overleg met de patiënt kan de behandeling worden overgedragen aan een collega.
39d De fysiotherapeut dient alle onvermijdelijke handelingen die als te informeel, of als erotisch (bedoeld), zouden kunnen worden opgevat, te verklaren en met de nodige zorg te omgeven. De toestemming van de patiënt dient te worden afgewacht.
39e Ook verbale uitingen met een dergelijk karakter dienen te allen tijde te worden nagelaten daar deze strijdig zijn met de correcte bejegening die de persoonlijke waardigheid van de patiënt respecteert.”
Hoewel niet aannemelijk is dat, zoals verweerder stelt, twee minuten na het einde van de behandelperiode voor het eerst van intimiteit sprake was, acht het college het tijdstip waarop de relatie meer werd dan een behandelrelatie niet van doorslaggevende betekenis.
Verweerder had immers, zoals hij ook heeft erkend, na het beëindigen van de behandelovereenkomst een afkoelingsperiode in acht dienen te nemen alvorens een (seksuele) relatie te beginnen. Deze via diverse publicaties in vakliteratuur geduide afkoelingsperiode dient ertoe te voorkomen dat een behandelaar al tijdens de behandeling van plan is een relatie te willen beginnen met zijn patiënte, en dit zijn behandelbeleid kan beïnvloeden. Algemeen erkend is dat ook na het beëindigen van de behandelrelatie er iets van die behandelrelatie en de daarbij horende machtsverschillen, gezagsverhouding of afhankelijkheid blijft bestaan.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht van klager gegrond is doordat verweerder geen afkoelingsperiode in acht heeft genomen. Het college acht het handelen van verweerder ernstig verwijtbaar. Verweerder heeft een behandelrelatie, waarin een patiënte van hem afhankelijk is, vrijwel naadloos doen overgaan in een amoureuze en seksuele relatie, waarmee hij misbruik heeft gemaakt van de afhankelijkheid die aan een behandelrelatie inherent is.
Voor wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college dat een schorsing een passende maatregel is voor een dergelijk ernstig feit. Verweerder is weliswaar naar het oordeel van het college thans doordrongen van de voor hem geldende beroepsnorm, maar verweerder heeft anderzijds geen professionele hulp gezocht teneinde de kans op herhaling te minimaliseren. Het college acht daarom een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke schorsing van hierna te melden duur op zijn plaats.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder op een onvoorwaardelijke schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van een maand ingaande drie weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden;
- legt voorts aan verweerder op de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van twee maanden, met bevel dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerder voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als fysiotherapeut behoort te betrachten dan wel in strijd is met het belang van de individuele gezondheidszorg;
- bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag na het verstrijken van het onvoorwaardelijke gedeelte van deze maatregel.
Aldus beslist door mr.H.P.H. van Griensvenals voorzitter, mr.I.F. Schouwinkals lid-jurist,A.M.G. Zwaans, W.M. Mooij en J.A. Mootenals leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr.K. Hoebers-Provoostals secretaris en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2015 in aanwezigheid van de secretaris.
Bron: tuchtrecht.overheid.nl