Fietsbel voor versleten heup

168

Orthopedisch chirurgen stonden tot voor kort niet te trappelen om bij patiënten jonger dan 60 jaar een versleten heup te vervangen door een prothese. Recent zijn echter nieuwe technieken geïntroduceerd in Nederland, waardoor patiënten mogelijk op jongere leeftijd voor een nieuwe heup in aanmerking komen.

- tekst gaat verder na deze advertentie -


FysioVacature, de vacaturesite voor de fysiotherapeut

Bij slijtage van het heupgewricht -artrose- wachten artsen vaak zo lang mogelijk voor ze de patiënt van een nieuw gewricht voorzien. Wanneer fysiotherapie in combinatie met pijnstillers geen soelaas meer biedt, komen ze uiteindelijk bij de orthopedisch chirurg terecht.

„Patiënten kunnen dan in aanmerking komen voor een prothese”, zegt prof. dr. J.A.N. Verhaar, als orthopedisch chirurg verbonden aan het Erasmus MC te Rotterdam. Maar aan het plaatsen van zo’n kunstheup zijn risico’s verbonden, stelt hij. Niet alleen tijdens de operatie, maar ook op de lange termijn. Het nieuwe gewricht is namelijk aan slijtage onderhevig. Hoe langer het mee moet -oftewel: hoe jonger de patiënt is die een prothese krijgt- hoe meer slijtage er zal optreden. De gemiddelde levensduur van een nieuwe heup is ongeveer vijftien jaar.

Verhaar vergelijkt de twee ten opzichte van elkaar bewegende delen van een heup -de kop en de kom- met de remschijven van een auto. Hoe vaker geremd, hoe meer slijtage de delen zullen ondervinden. Met de gangbare prothesen ziet hij dan ook bij oudere patiënten de beste resultaten. Jongeren komen er slechter van af.

Wereldwijd worden jaarlijks naar schatting 800.000 heupen vervangen. In 2003 ondergingen 23.600 mensen in Nederland de operatie, van wie er 6900 jonger waren dan 65 jaar. Elk jaar zijn tussen de 1000 en de 1500 patiënten jonger dan 55 jaar. Zij lopen een redelijke kans om tijdens hun leven een tweede keer dezelfde operatie te ondergaan. In 2003 kregen 2200 patiënten hun tweede heupprothese.

Kop en kom

De eerste gewrichtsprothesen werden ontwikkeld door de Engelsman Sir John Charnley, orthopedisch chirurg en techneut. In 1960 plaatste hij de eerste vervangende heupen die bestonden uit een metalen kop en een teflon kom. Het teflon, een soort plastic, bleek echter snel te slijten. Voor de patiënt had dit dramatische gevolgen. Charnley kwam toen op het idee het teflon te vervangen door het hardere polyethyleen. Volgens Verhaar was Charnley zo bang om opnieuw met een probleem te worden geconfronteerd, dat hij dit plastic eerst bij zichzelf onder de huid liet implanteren om te zien of zijn lichaam daarop zou reageren. Pas toen dat niet het geval bleek, ging hij het materiaal gebruiken bij patiënten.

Sindsdien kregen miljoenen mensen een nieuwe heup van een metalen kop en een polyethyleen kom. Alle latere concepten van prothesen zijn op dit principe geënt. „Het is een van de weinige operaties die de samenleving economisch gezien geld opleveren. De ingreep is wereldwijd een geweldig succes gebleken. Patiënten met artrose die hun verdere leven in een rolstoel moeten slijten, kennen we eigenlijk niet meer.”

Verhaar: „In eerste instantie waren vooral ouderen van boven de zestig geweldig geholpen met deze heupen. Vervolgens wilden veel jongere artrosepatiënten ook graag zo’n prothese hebben om van de klachten af te komen. En dat is een probleem. We weten inmiddels dat de operatie bij jongeren op korte termijn succesvol is, maar op lange termijn problemen geeft. Dat heeft te maken met slijtage van kop en kom. Vandaar dat er een zoektocht is gestart naar het verbeteren van de prothese, zodat die in de toekomst veel langer mee kan. Centrale vraag daarbij is: welke materialen kunnen langs elkaar bewegen? Dit om de levensduur te optimaliseren.”

Zo ontstonden er in de loop der tijd prothesen van keramiek en werd het polyethyleen aangepast. De heupen van een metalen kop en een metalen kom, die al bestonden voordat Charnley die van metaal-op-plastic ontwikkelde, werkten bij de ene patiënt goed, maar bij de andere niet. In het laatste geval bleek de oorzaak te liggen in het feit dat de kop en de kom van het vervangende gewricht niet goed in elkaar pasten. Dat zorgde voor slijpresten en een versnelling van het slijtageproces. Uiteindelijk is de metaal-op-metaalprothese zo verfijnd dat die nog altijd wordt toegepast.
Opmerkelijk is dat Nederland niet over een systeem beschikt om de resultaten en de duurzaamheid van de verschillende heupprothesen in kaart te brengen. Zweden heeft dat echter wel: het ”Swedisch national hip arthroplasty register”.

Fietsbel

Tot voor kort zaagden chirurgen bij het plaatsen van een heupprothese de kop van het gewricht af. Vervolgens boorden ze een gat, maakten daarin een soort spie vast en zetten daar weer een nieuwe kop op.

Inmiddels is er een nieuwe methode voorhanden. De kop wordt dan niet meer afgezaagd, maar voorzien van een metalen bekleding die als een schaal rond de kop wordt vastgezet. De kom van het heupgewricht krijgt eveneens een metalen bekleding. „Gemakshalve noemen we dat een fietsbel”, zegt Verhaar. In officiële termen heet het de resurfacingtechniek, oftewel het aanbrengen van een nieuw oppervlak. „Het idee is niet nieuw. De eerste fietsbellen dateren uit de jaren vijftig, maar hadden toen geen succes.” Door het combineren van technieken en verbetering van het materiaal is de methode nu terug van weggeweest. Een aantal fabrikanten brengt het product op de markt. In het buitenland past men deze nieuwe techniek al ongeveer tien jaar toe. In Nederland zijn de orthopedisch chirurgen wat voorzichtiger. Pas een jaar of vijf geleden begonnen ze met de fietsbel, maar alleen bij jongere patiënten en met een camera- en computergestuurde operatietechniek.

Verhaar ziet het als een probleem dat een arts de patiënt langer dan vijftien jaar -de levensduur van de huidige prothesen- moet volgen om het uiteindelijke resultaat van de fietsbelmethode vast te kunnen stellen. Toch is het grootste bezwaar dat hij tegen deze techniek inbrengt, het gebrek aan wetenschappelijk onderzoek.

Langzamerhand wordt daar nu wat aan gedaan. Inmiddels doen vijftien Nederlandse ziekenhuizen, waaronder het Erasmus MC, mee aan een proef met de fietsbel. In dat kader passen Rotterdamse chirurgen dit concept sinds een halfjaar toe.

Naar verwachting zullen zo’n 500 patiënten de komende vijf jaar een nieuwe fietsbelheup krijgen. De helft van de operaties zal gebeuren met computernavigatie, terwijl de andere helft de ingreep zal ondergaan op traditionele wijze. Verhaar: „Het is de bedoeling dat we deze patiënten lange tijd volgen. We kijken dan onder meer naar pijnklachten en eventuele complicaties. Het is belangrijk hierin zorgvuldig te zijn. We hebben geleerd van de vele prothesen die op de markt zijn gebracht en na een aantal jaar voor de nodige problemen zorgden.”

Door A.M. Alblas
Bron: Reformatorisch dagblad