Schouderklachten komen vaak terug. Dit is in tegenstelling tot het acute, kortdurende karakter dat vaak aan deze klachten wordt toegeschreven. Er is behoefte aan eenduidige methoden om de diagnose van schouderklachten te stellen en het verloop te volgen. Dit concludeert Jolanda Luime in haar proefschrift Shoulder complaints, The occurrence, course and diagnosis, waarop ze op 16 december aanstaande promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Op basis van bestaande onderzoeksgegevens kwam Luime tot de conclusie dat er een grote variatie is in frequentie van schouderklachten. Afhankelijk van de gebruikte definitie heeft 5 tot 66 procent van de bevolking last van schouderklachten. Vrouwen lopen over het algemeen een hoger risico dan mannen en de kans op schouderklachten lijkt toe te nemen met de leeftijd. De verschillen in de definitie van de schouderklachten en methoden van onderzoek maken het moeilijk om precies vast te stellen hoe vaak schouderklachten voorkomen. Luime pleit daarom voor een meer gestandaardiseerde definitie van schouderklachten.
Dat schouderklachten vaak terug komen blijkt een een driejarige studie onder 346 medewerkers van verzorgings- en verpleeghuizen. Jaarlijks rapporteerden 32 tot 36 procent van de medewerkers schouder- en nekklachten. Bij 60 tot 65 procent van deze groep komen de klachten terug nadat de klachten zijn verdwenen. 21 tot 38 procent van de medewerkers met schouder- en nekklachten zoekt medische hulp. Zwaarlijvigheid, werken in belastende houdingen en een slechte tot matige algemene gezondheid blijken risicofactoren voor nekklachten. Daarnaast is met name zwaarlijvigheid een risicofactor voor schouderklachten. Het terugkomen van klachten hangt vooral samen met het het al eerder hebben gehad van langdurige schouder- en/of nekklachten.
Naast het frequent voorkomen van schouderklachten blijkt op basis van bestaande onderzoeksgegevens dat ze ook lastig te diagnosticeren zijn. Vijftig bewegingstesten werden tegen het licht gehouden en slechts elf waren in staat een meer specifieke oorzaak van de klachten vast te stellen. Deze testen zijn alleen uitgetest bij patiënten die door de orthopeed geopereerd werden. Of de testen waardevol zijn voor gebruik door de huisarts of de fysiotherapeut is sterk de vraag.Hieronder een samenvatting te lezen.Â
Pijn en bewegingsbeperking zijn kenmerkende symptomen bij schouderklachten. Ze kunnen hinder veroorzaken bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten zoals het kammen van het haar, persoonlijke hygiëne en tal van andere activiteiten die volledige bewegingsvrijheid van de schouder vragen. Hoewel bekend is dat schouderklachten vaak voorkomen, is de precieze frequentie van deze klachten in de open populatie onduidelijk. Daarnaast is er weinig kennis over het beloop van schouderklachten en daarmee samenhangende risicofactoren. Schouderklachten worden in de praktijk ingedeeld in specifieker afwijkingen, zoals instabiliteit, artritis of rotator cuff aandoeningen, aan de hand van anamnese en lichamelijke onderzoek. Over de validiteit van de anamnese en lichamelijk onderzoek om deze specifieke aandoeningen te diagnosticeren is weinig bekend.
In hoofdstuk 2 wordt de frequentie van schouderklachten in de open bevolking beschreven aan de hand van de uitkomst van een systematische review. Dertien studies beschreven de prevalentie van schouderklachten. De prevalentie varieerde tussen 5% en 67% voor de verschillende perioden, waarbij de punt-prevalentie en lifetimeprevalentie elkaar overlapten. Eén studie bevatte gegevens over de incidentie van schouderklachten. Deze werd geschat op 0,9% tot 2,5% voor verschillende leeftijdscategorieën. De hoogste incidentie werd gemeten in de leeftijdsgroep 42-46 jaar. De prevalentie van schouderbovenarm- klachten (lifetime en 1-maands) werd geschat rond de 30% in drie studies. De prevalentie van chronische schouder-bovenarmklachten werd geschat tussen de 8% en 20% in twee studies. De overlap in prevalentie cijfers werd sterk bepaald door de definitie van de klacht. Wanneer de definitie naast de aanwezigheid van klachten ook eisen stelde aan de duur of de aanwezigheid van bewegingsbeperkingen nam de prevalentie af. De prevalentie nam toe wanneer het gebied waarin de klachten zich konden voordoen werd uitgebreid. De resultaten van de studies suggereerden tevens een hogere prevalentie voor vrouwen en een stijging naarmate de leeftijd van de onderzoekspersonen toenam.
Hoofdstuk 3 bevat gegevens over de 12-maandse incidentie, prevalentie en recidivering van schouder- en nekklachten in cohort studie onder werknemers uit verzorgings- en verpleeghuizen. Over een periode van drie jaar vulden 346 werknemers jaarlijks een vragenlijst in. De 12-maands incidentie van nek- en schouderklachten werd geschat op 16-18%, de 12-maands prevalentie op 32-36%, en het recidief percentage op 60-65%. Medische hulp werd jaarlijks gezocht door 21- 38% van de mensen met klachten, en 13% tot 24% van mensen verzuimden vanwege nek- of schouderklachten. De bevindingen van deze studie suggereren dat schouder- en nekklachten een sterk recidiverend beloop kennen, in tegenstelling tot de in de literatuur vaak genoemde acute kortdurende karakter van deze klachten.
In hoofdstuk 4 worden de risicofactoren voor de 12-maandse incidentie vergeleken met de factoren voor recidivering van schouder- en nekklachten. Aan de hand van het cohort zoals beschreven in hoofdstuk 3 werd de invloed bestudeerd op het ontstaan en recidivering door leeftijd, geslacht, zwaarlijvigheid (Body Mass Index >30 kg/m2), fysiek belastende factoren in het werk, psychosociale belastende factoren in het werk, algemene gezondheid, herstelbehoefte en sport. In de multivariate analyse, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht, bleek de incidentie van schouderklachten gerelateerd aan zwaarlijvigheid. De incidentie van nekklachten was geassocieerd met zwaarlijvigheid, werken in belastende houdingen en een slechte tot matige algemene gezondheid. Het recidiveren van zowel schouder- als nekklachten was gerelateerd aan langdurige klachten (> 3 maanden) in het jaar ervoor. De resultaten uit deze studie suggereren dat er verschillen zijn tussen de risicofactoren voor de incidentie en de recidivering van schouder- en nekklachten.
Hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 bevatten de resultaten van de systematische review naar de validiteit van anamnese en lichamelijk onderzoek bij de diagnostiek van specifieke schouderklachten. De systematische literatuurstudie leverde 26 studies op, waarin de validiteit van 50 klinische testen werd beschreven voor vier aandoeningen:
instabiliteit, intra-articulaire pathology, impingement en rotator cuff scheuren. Er werden geen gegevens gevonden voor andere aandoeningen en de validiteit van items uit de anamnese. De methodologische kwaliteit van de studies, gemeten met de QUADAS, was redelijk. Toch is enige terughoudendheid op zijn plaats, de resultaten waren gebaseerd op sterk geselecteerde patiënten, de selectiecriteria en de uitvoering van de referentie test waren niet of onvoldoende beschreven en de blindering van de beoordelaar was vaak onduidelijk.
In hoofdstuk 5 worden de testresultaten voor instabiliteit en labrum letsels beschreven. Aan de hand van likelihoodratio’s (LR) werden de testen met elkaar vergeleken. Voor het diagnosticeren van instabiliteit lijken de relocation test en de anterior release test waardevol. Minder waardevol zijn de apprehension test, clunk test, release test, load and shift tests, en sulcus sign. Labrum scheuren lijken het best vast te stellen met de biceps load I en de biceps load II tests, de pijn provocatie test van Mimori en de endorotatie weerstand test van Zaslav. Hoofdstuk 6 bevat de gegevens over validiteit van klinische testen voor het vaststellen van impingement en rotator cuff scheuren. De waarde van deze testen wordt beoordeel aan de hand van de sensitiviteit, specificiteit en achterafkans gebaseerd op Bayes theorema. Een test met een sensitiviteit en specificiteit hoger dan 0.80 en de achteraf kans 0.30 hoger dan de vooraf kans werd als waardevol beoordeeld om als zelfstandig diagnostische instrument te worden gebruikt. Geen van de 15 testen voor het vaststellen van impingement voldeed hieraan. Drie van de 19 testen voor rotator cuff scheuren voldeden aan deze criteria. Dit waren de Hornblower’s sign en Dropping sign voor het vaststellen het niet-operabele scheuren van de M.teres minor of M.infraspinatus en krachtsverlies in endorotatie voor het vaststellen van een gedeeltelijke of volledige scheur van de M.infra- of M.supraspinatus.
In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de gevonden resultaten in dit proefschrift. Een steeds terugkerend punt in dit proefschrift was het identificeren van mensen met schouderklachten. Het verschil in definitie van schouderklachten hinderde een algemene conclusie over de prevalentie van schouderklachten in de review over incidentie en prevalentie van schouderklachten in de open bevolking. De definitie van nieuwe en recidiverende gevallen bepaalde sterk de uitkomst in de cohort studie over het beloop van schouderklachten. Het vaststellen van specifieke aandoeningen aan de schouder werd bemoeilijkt door het ontbreken van een accuraat identificatie systeem, waardoor de behandeling van deze klachten waarschijnlijk niet optimaal zal zijn. Deze punten onderstrepen de behoefte aan consensus over de definitie van schouderklachten, de definitie van een episode voor de beschrijving van het beloop en een classificatiesysteem wat recht doet aan de dagelijkse medische praktijk. Om te komen tegemoet te komen aan deze behoeften zijn een aantal suggesties geformuleerd.
Bron: Nederlands Kennis Centrum AKB