Een gestoord metabolisme, zoals onder meer bij obesitas en/of diabetes type II, kan leiden tot hoge concentraties verzadigde vrije vetzuren in het bloed. Die vetzuren kunnen de ontwikkeling van het jonge embryo rechtstreeks verstoren. Dat blijkt uit nieuw onderzoek gepubliceerd in het toonaangevend wetenschappelijk online tijdschrift Public Library of Science (PloS ONE).
Deze studie, geleid door prof. dr. Jo Leroy en uitgevoerd binnen het Laboratorium van de Fysiologie en Biochemie van de Huisdieren (Universiteit Antwerpen), toont aan dat eicellen na blootstelling aan hoge concentraties vrije vetzuren aanleiding geven tot embryo’s die minder cellen bevatten, een gewijzigde genexpressie vertonen en een verstoord metabolisme hebben. Al deze parameters bevestigen de gedaalde kwaliteit van het embryo en dus een verlaagde kans op zwangerschap. Onder meer patiënten die leiden aan diabetes type II en/of obesitas, hebben vetweefsel dat veel vetten mobiliseert. Ook chronische stress doet de vetzuurspiegels in het bloed stijgen. Die vetzuren komen in het micromilieu van de eicel terecht met alle nefaste gevolgen van dien.
Het onderzoek werd uitgevoerd op eicellen en embryo’s van koeien, maar toch kunnen deze bevindingen het gekende vruchtbaarheidsprobleem bij vrouwen met de hoger genoemde metabole aandoeningen mee helpen verklaren. De kans op conceptie daalt en het aantal miskramen neemt toe.
“In koeien kunnen we vrij gelijkaardige metabole situaties nabootsen en in het slachthuis zijn eicellen makkelijk en massaal beschikbaar,” legt prof. Jo Leroy uit, die al meerdere jaren in de meerwaarde van de koe als model voor de humane vruchtbaarheid gelooft. Ook prof. dr. Peter Bols, hoofd van de onderzoeksgroep waarbinnen dit onderzoek werd uitgevoerd, bevestigt de groeiende aandacht die de koeieneicel krijgt als wetenschappelijk leermodel voor de menselijke eicel.
Kwaliteit is ondermaats
“Met speciale technieken hebben we het micromilieu waarin de eicel groeit en rijpt meerdere malen na elkaar kunnen onderzoeken bij hetzelfde moederdier. Zo weten we dat bij sterke toename van de concentratie aan vrije vetzuren in het bloed, deze ook in dit eicelmilieu of follikel terechtkomen en dat voelt de eicel. Ook een vetrijk dieet kan tot gelijkaardige effecten leiden,” zegt Leroy. In het laboratorium van de Fysiologie en Biochemie van de Huisdieren werden vervolgens in vitro experimenten opgezet om het gevolg voor de eicel en het jonge embryo te onderzoeken. “De conclusie is eenvoudig”, legt Leroy uit. “Een eicel is heel gevoelig voor de minste metabole verstoring in haar omgeving!”
Veerle Van Hoeck, die als doctoraatsstudente dit onderzoek uitvoert, gesteund door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen (FWO-Vlaanderen) en de Universiteit Antwerpen, ontdekte dat een aan vetzuren blootgestelde eicel niet alleen slecht ontwikkelt na bevruchting maar ook dat de kwaliteit van het embryo voor het moment van innesteling ondermaats is. Het embryonaal energie- en aminozuurmetabolisme is gestoord, er worden genen tot expressie gebracht die wijzen op verhoogde cellulaire stress en de zuurstofconsumptie zakt spectaculair. “Na maandenlang analyseren hebben we heel consistente resultaten die allemaal in dezelfde richting wijzen”, legt Van Hoeck uit. “In samenwerking met een Canadees laboratorium pluizen we nu de expressie van het volledige embryonale genoom uit om zo meer te weten te komen over de oorzaken en de gevolgen van deze toxische effecten”, voegt prof. Leroy nog toe.
Dr. Roger Sturmey, van de Universiteit van Hull (UK), die als specialist in het embryometabolisme aan dit onderzoek meewerkte zegt: “Deze studieresultaten tonen nog maar eens aan dat een optimaal gewicht voor de moeder in spe van cruciaal belang is”.
Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of de blootstelling van de eicel aan hoge vetzuurconcentraties ook eventuele negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkeling en de gezondheid van het kind. Heel recent Amerikaans onderzoek op muizen wijst alvast in die richting. “Laten we dus zorg dragen voor die eicel”, waarschuwt Leroy.
Bron: Universiteit Antwerpen