Antwoorden van de minister, mede namens de minister van Economische Zaken, op Kamervragen van de Kamerleden Schippers en Aptroot over het KNGF.
(2050611370)
Vraag 1
Bent u op de hoogte dat het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) als belangenorganisatie van de fysiotherapeuten namens een aantal individuele klagers en als derdebelanghebbende bezwaar heeft aangetekend tegen de besluiten van de NMa d.d. 26 mei 2005, waarin de NMa een groot aantal klachten tegen vermeend misbruik van machtspositie door zorgverzekeraars heeft afgewezen?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u op de hoogte dat de NMa op 7 februari 2006 de bezwaren van individuele fysiotherapeuten niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond van het feit dat zij geen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, daar zij onvoldoende onderscheidend belang zouden hebben ten opzichte van fysiotherapeuten die geen klacht hebben ingediend?
Antwoord 2
Ja, ik ben op de hoogte dat de NMa de individuele fysiotherapeuten niet ontvankelijk heeft verklaard, met dien verstande dat in de besluiten niet staat dat bezwaarmakers zich onvoldoende onderscheiden ten opzichte van fysiotherapeuten die geen klacht hebben ingediend. In de besluiten staat dat zij zich niet onderscheiden van willekeurige andere fysiotherapeuten die met dezelfde wijze van contracteren door de zorgverzekeraars worden geconfronteerd.
Vraag 3
Erkent u het dilemma, dat door het feit dat enerzijds zorgverzekeraars standaardovereenkomsten aanbieden, waarover zij niet individueel willen onderhandelen en anderzijds het verbod voor fysiotherapeuten om – met uitzondering van de bagatelregeling – collectief op te treden, de rechtsbescherming voor de individuele fysiotherapeut tekort schiet, omdat zijn belang als onvoldoende onderscheidend wordt aangemerkt ten opzichte van andere fysiotherapeuten?
Vraag 4
Op welke wijze kan deze lacune in de rechtspositie van de individuele zorgaanbieder worden ingevuld?
Antwoord 3 en 4
De NMa is gebonden aan hetgeen de Algemene wet bestuursrecht en de jurisprudentie bepalen in verband met de rechtsbescherming over het begrip belanghebbende. Eén van de vereisten om als belanghebbende te worden aangemerkt is dat sprake is van een persoonlijk belang. Een persoonlijk belang wil zeggen dat de betrokkene zich daarmee in relevante mate onderscheidt van andere betrokkenen. De NMa heeft geoordeeld dat in dit geval niet aan dit vereiste is voldaan. Dat betekent echter niet dat rechtsbescherming van de fysiotherapeuten te kort schiet en dat zich een lacune in rechtspositie voordoet. De klachten van de individuele fysiotherapeuten over het aanbieden van standaardovereenkomsten komen immers overeen met de klachten van de KNGF. De KNGF is belanghebbende. Aldus wordt de rechtsbescherming gekanaliseerd naar één collectieve procedure.
Alleen indien een individuele fysiotherapeut omstandigheden naar voren zou hebben gebracht die hem op relevante wijze onderscheiden van de andere fysiotherapeuten (hetgeen in casu niet het geval is), zou de collectieve procedure geen oplossing bieden. Het oordeel over of de individuele fysiotherapeut belanghebbende is zou dan ook anders zijn uitgevallen.Uit bovenstaande blijkt tevens dat de vraag over de rechtsbescherming van de individuele fysiotherapeut los staat van het in de vraag gestelde dilemma. Het aanbieden van standaardovereenkomsten door zorgverzekeraars sluit niet uit dat voor een individuele fysiotherapeut omstandigheden gelden die hem belanghebbende maken.
Vraag 5
Bent u op de hoogte dat het KNGF de NMa heeft verzocht de bezwaarfase over te slaan om spoedig duidelijkheid te hebben, en dat de NMa dit verzoek heeft afgewezen en nu de inhoudelijke behandeling van het bezwaar van het KNGF heeft uitgesteld tot het tweede kwartaal van 2006? Wat is uw mening over de effectiviteit van de rechtsbescherming indien een bezwaarschriftprocedure meer dan een jaar in beslag neemt? Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat op deze wijze de uitkomst van een eventuele beroepsprocedure zelfs niet meer kan worden meegenomen in het contracteerbeleid van 2007?
Antwoord 5
Ik ben ervan op de hoogte dat de NMa een verzoek om rechtstreeks beroep heeft
afgewezen. De NMa heeft haar beleid inzake rechtstreeks beroep vastgesteld met inachtneming van de criteria uit de parlementaire geschiedenis van de Wet rechtstreeks beroep (Stcrt. 2 september 2004, nr. 168, p. 19) en sluit daarnaast aan bij de praktijk en jurisprudentie inzake rechtstreeks beroep. Van de mogelijkheid van rechtstreeks beroep blijkt weinig gebruik te worden gemaakt en daarbij wordt nog een groot deel door de rechter terugverwezen, omdat hij de zaak niet geschikt acht voor rechtstreeks beroep. Een en ander is onlangs bevestigd bij de eerste evaluatie van de Wet rechtsreeks beroep en de beleidsreactie daarop van de regering (TK 2005-2006, 27563, nr.8). Dat noopt tot een zekere terughoudendheid ten aanzien van rechtstreeks beroep.
In casu komt daarbij dat het gaat om besluiten waarvoor de NMa de (discretionaire) ruimte heeft om bijvoorbeeld te besluiten om geen handhavingsmaatregelen te nemen, terwijl het bovendien gaat om een dynamische markt in een overgangsfase. Daarbij past eerder een inhoudelijke heroverweging van de besluiten dan dat de besluiten geschikt zijn voor een marginale toetsing door de rechter.
In het kader van de bezwaarprocedure is een uitputtende behandeling mogelijk waarbij zo nodig tevens onderzoek naar de meest recente marktontwikkelingen kan worden gedaan. Om die reden heeft de NMa het verzoek om rechtstreeks beroep afgewezen. Met de afwijzing van het verzoek om rechtstreeks beroep is niet gegeven dat de inhoudelijke behandeling van het bezwaar van KNGF is uitgesteld tot het tweede kwartaal van 2006, zoals blijkt uit het verloop van de bezwaarprocedure. Het streven van de NMa is erop gericht in mei 2006 op de bezwaren te beslissen. Met die beslissing kan rekening worden gehouden in het contracteerbeleid voor 2007.
Vraag 6
Deelt u de mening, dat voor een goede beoordeling van het experiment fysiotherapie het van belang is dat duidelijkheid bestaat over de toelaatbaarheid van het gebruik van inkoopmacht door zorgverzekeraars? Bent u bereid een bijdrage te leveren aan de oplossing van dit probleem?
Antwoord 6
Op verschillende manieren is duidelijkheid verschaft aan partijen over de onderhandelingsmogelijkheden en onmogelijkheden onder de mededingingswet. Zo heeft de NMa in 2002 in haar Richtsnoeren voor de zorgsector de spelregels uitgelegd onder de Mededingingswet. In december 2004 heeft de NMa het visiedocument inkoopmacht gepubliceerd. Hierin is uitgebreid informatie verschaft over de huidige stand van zaken van het mededingingsrecht met betrekking tot inkoopmacht. Uit de aanvulling van de Richtsnoeren voor de zorgsector die de NMa in maart 2006 heeft vastgesteld, blijkt dat zorgmakelaars een belangrijke rol kunnen spelen in de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en –verzekeraars. Daarnaast heeft het College Tarieven Gezondheidszorg/Zorgautoriteit in oprichting (CTG/ZAio) in juli 2005 in haar visiedocument Fysiotherapie en de daaropvolgende eerste monitor aandacht besteed aan inkoopmacht. CTG/ZAio zal naar verwachting in mei 2006 de monitor fysiotherapie publiceren, waarin wordt geïnventariseerd hoe de contractaanbiedingen van verzekeraars naar fysiotherapeuten in 2006 zijn verlopen. Ten slotte zijn de geoorloofde vormen van samenwerking en de taken en bevoegdheden onder andere ten aanzien van inkoopmacht van de NMa en de Nederlandse Zorgautoriteit (indien het wetsvoorstel Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) door het parlement wordt aanvaard), beschreven in twee brieven aan de Tweede Kamer . In aanvulling hierop zullen het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het ministerie van Economische Zaken en de NMa de communicatie intensiveren rondom de mogelijkheden voor onderhandelingen voor met name zorgaanbieders onder de Mededingingswet. Ook wil ik u wijzen op de bijgevoegde brief (MC/MO 2680033) aan de voorzitter van het KNGF over de onderhandelingspositie van fysiotherapeuten van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze brief heb ik u bij de behandeling van het wetsvoorstel WMG toegezegd. (Zie hieronder).
Aan de voorzitter van het KNGF
Postbus 248
3800 AE Amersfoort
Onderwerp: onderhandelingspositie fysiotherapeuten
Tijdens het KNGF-congres op 28 oktober 2005 heb ik toegezegd om in overleg met mijn
collega van Economische Zaken te bezien hoe de onderhandelingspositie van de
fysiotherapeuten ten opzichte van de zorgverzekeraars kan worden versterkt.
Hierbij informeer ik u nader over de bereikte resultaten.
In mijn brief van 22 december 2005 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de
onderhandelingsmogelijkheden van huisartsen en fysiotherapeuten. Tekst en inhoud zijn in nauw overleg tot stand gekomen met de minister van Economische Zaken, de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en het College Tarieven Gezondheidszorg/Zorgautoriteit in oprichting (CTG/ZAio).
Uit een uitvoerige analyse van de Mededingingswet en Europese mededingingsregels blijkt
dat allerlei samenwerkingsinitiatieven die leiden tot een efficiënter dienstverlening
toelaatbaar zijn. Meer in het bijzonder heeft deze analyse geleid tot een verdere
verduidelijking van een Europese groepsvrijstelling van het kartelverbod voor vormen van
samenwerking waarbij producten gezamenlijk worden vervaardigd dan wel diensten
gezamenlijk worden verricht (de zogenaamde groepsvrijstelling specialisatieovereenkomsten).
Daarnaast wil ik u wijzen op de in de brief van 22 december 2005 aangekondigde en op 2
maart 2006 gepubliceerde richtsnoeren van de NMa voor de zorgsector met betrekking tot
het onderhandelen van de zorgaanbieder met behulp van een zorgmakelaar. Ook deze
richtsnoeren bieden meer duidelijkheid over wat wel en niet is toegestaan.
Deze analyse en de aanvulling op de richtsnoeren verruimen de tot nog toe bekende
mogelijkheden. Hierdoor is een aanpassing van de bagatelbepaling in de Mededingingswet
niet nodig en niet wenselijk. De bagatelbepaling biedt ruimte aan 8 of minder zorgaanbieders met een gezamenlijke omzet van maximaal € 908.000 om gezamenlijk te onderhandelen met de verzekeraar over de volumes en tarieven. Zowel CTG/ZAio1 als de NMa2 nemen aan dat de markt voor fysiotherapie in het algemeen lokaal of regionaal is. Gezien deze kleine geografische markt biedt de bagatelbepaling dus al ruime mogelijkheden voor samenwerking in Nederland.
Daarnaast kunnen fysiotherapeuten als de bagatellimiet wordt overschreden mogelijk een
beroep doen op de Europese groepsvrijstelling specialisatieovereenkomsten. Deze
groepsvrijstelling is van toepassing als zorgaanbieders gezamenlijk producten vervaardigen
dan wel gezamenlijk diensten verrichten en als het marktaandeel van de gehele groep niet
hoger is dan 20%. Doordat sprake is van gezamenlijke zorgverlening, kunnen
fysiotherapeuten dan ook gezamenlijk met de zorgverzekeraars onderhandelen over volumes en tarieven. Dit geldt bijvoorbeeld voor een groep fysiotherapeuten die onder meer investeren in een gezamenlijke praktijkruimte, inboedel, apparatuur en ICT en bijvoorbeeld gezamenlijk ondersteunend personeel werven.
Verder wees ik u al op recent gepubliceerde richtsnoeren van de NMa voor de zorgsector
met betrekking tot het onderhandelen van de zorgaanbieder met behulp van een
zorgmakelaar. Deze richtsnoeren kunt u vinden op de website van de NMa, http://www.nmanet.nl.
Om meer bekendheid te geven aan deze mogelijkheden noem ik hier kort enkele voorbeelden van wat is toegestaan:
• Een groep concurrerende fysiotherapeuten die onder de zogenoemde bagatelgrens blijft,
mag met behulp van één zorgmakelaar onderhandelen.
• Zorgaanbieders die actief zijn op afzonderlijke geografische of productmarkten
(bijvoorbeeld fysiotherapeuten en huisartsen), mogen met behulp van eenzelfde
zorgmakelaar onderhandelen. Zij onderhandelen door middel van deze zorgmakelaar
collectief met de zorgverzekeraars over tarieven en commerciële voorwaarden. Omdat zij
niet met elkaar concurreren, mogen zij samen onderhandelen via dezelfde zorgmakelaar.
• Hetzelfde geldt voor verschillende groepjes van maximaal 8 fysiotherapeuten (iedere
groep afzonderlijk voldoet aan de bagateleisen) die ieder op een andere geografische
markt werkzaam zijn en niet elkaars potentiële concurrent vormen, kunnen zich laten
adviseren en bijstaan door eenzelfde zorgmakelaar.
• Concurrerende fysiotherapeuten mogen met behulp van eenzelfde zorgmakelaar
onderhandelen als zij voldoen aan in de richtsnoeren uitgewerkte voorwaarden. Deze
voorwaarden dienen te voorkomen dat het optreden van de zorgmakelaar ertoe leidt dat
tussen zorgaanbieders concurrentiegevoelige informatie wordt uitgewisseld en
afstemming van gedrag kan plaatsvinden.
Ten slotte heb ik in de brief van 22 december 2005 ook aandacht gevraagd voor de nieuwe
instrumenten die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) krijgt als het parlement het
wetsvoorstel Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) aanvaardt. Deze instrumenten
richten zich vooral op marktmacht aan de kant van de verzekeraars. De NZa kan het
onderhandelingsproces op de zorginkoopmarkten reguleren als de markt niet transparant
genoeg is of de mededinging kan worden bevorderd. Zo kan de NZa in dit kader
verzekeraars verplichten tot het voorleggen van conceptcontracten via een openbare
informatiebijeenkomst. Ook kunnen verzekeraars worden verplicht tot het aanbieden van een menu met verschillende contracten om eerstelijnszorgaanbieders voldoende
keuzemogelijkheden te geven. Bovendien kan de NZa een individuele zorgverzekeraar die beschikt over aanmerkelijke marktmacht individuele verplichtingen opleggen. De NZa zal
naar verwachting in mei 2006 de monitor fysiotherapie publiceren, waarin wordt
geïnventariseerd hoe de contract aanbiedingen van verzekeraars naar fysiotherapeuten in
2006 zijn verlopen.
Alles overziend, heb ik de overtuiging dat ik in voldoende mate aan mijn gedane toezegging ben toegekomen. Het binnen de Mededingingswet en de toekomstige WMG beschikbare instrumentarium is verduidelijkt en waar mogelijk uitgebreid. Ik vertrouw erop dat uw beroepsgroep met deze mogelijkheden in de hand met voortvarendheid haar kansen benut om van het experiment met vrije prijsvorming een succes te maken.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst