De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Op 11 maart 2005 heb ik een brief van mevrouw L.C.G. Nawijn-van den Hill te IJsselstein ontvangen over de monopoliepositie van de Zorgverzekeraars en de Gezondheidscentra.
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een afschrift van deze brief ontvangen.
In uw brief van 1 april 2005, kenmerk VWS-05-379, verzoekt u mij u het antwoord op de brief van de mevrouw Nawijn-van den Hill toe te zenden. Bij deze stuur ik u een afschrift van deze brief.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Geachte mevrouw Nawijn – van den Hill,
Op 11 maart 2005 zond u mij een brief waarin u zorgen uit over ontwikkelingen in het zorgstelsel in relatie tot de oefentherapie. Volgens u vormen deze ontwikkelingen een bedreiging voor uw praktijkvoering. U wijst op een terugloop van 25% in aanmeldingen bij uw praktijk.
Voordat ik uw vragen beantwoord, schets ik mijn positie ten opzichte van specifieke beroepsgroepen. Als minister van VWS ben ik er in de eerste plaats voor verantwoordelijk dat de burger een goede toegang heeft naar noodzakelijke zorg. Deze zorg moet kwalitatief en betaalbaar zijn. Ook is het belangrijk dat deze zorg in voldoende mate wordt aangeboden.
De toegang tot noodzakelijke zorg tracht ik zoveel mogelijk te realiseren via de aanspraken in het ziekenfondspakket. “Zoveel mogelijk” omdat ik keuzes moet maken binnen het collectief te besteden budget.
Oefentherapie Cesar en Mensendieck maken deel uit van dit ziekenfondspakket. De beperking die ik op 1 januari 2004 in de aanspraak heb doorgevoerd, heeft te maken met bovengenoemde keuzes. Omdat ik zeker wil stellen dat de oefentherapeutische zorg beschikbaar is voor zoveel mogelijk burgers die deze zorg nodig hebben, bleek het nodig om voor een deel van de aanspraak een eigen bijdrage te vragen. Concreet betekent dit dat de ziekenfondsverzekerde vanaf 18 jaar de eerste negen behandelingen zelf moet betalen. Daarbij betreft het uitsluitend behandelingen die op de zogenaamde “chronische lijst” staan.
Het merendeel van de ziekenfondsverzekerden heeft zich aanvullend verzekerd voor deze eerste negen behandelingen. Ook op dat punt is de toegang naar de oefentherapeut in financieel opzicht gewaarborgd. U heeft kritiek op de manier waarop de zorgverzekeraars invulling geven aan hun regierol.
Daarbij noemt u onder andere het feit dat zorgverzekeraars een vastgesteld behandelvolume opleggen. Voor mij is primair dat de ziekenfondsverzekerde zijn aanspraak op zorg geldig kan maken. Daartoe is de zorgverzekeraar wettelijk verplicht (zorgplicht). Ik kan en wil niet treden in de manier waarop de zorgverzekeraar dat realiseert. In ieder geval mag het nooit zo zijn dat de burger geen behandelingen vergoed krijgt waarop hij of zij op grond van de Ziekenfondswet recht heeft. Daarover ontvang ik overigens ook geen signalen.
Voorts maakt u zich zorgen over de toeloop naar de praktijken voor oefentherapie. U stelt vraagtekens bij de recente cijfers van het NIVEL, die een vraaguitval van 0.9% tonen. Ik heb geen reden om aan de representativiteit van deze cijfers te twijfelen. Een daling in de vraag naar oefentherapie acht ik op zichzelf geen reden tot bezorgdheid. Er kunnen tal van oorzaken zijn, waarom de burger zorg niet, later of elders zoekt. Het past bij de eigen verantwoordelijkheid van de burger om zelfstandig afwegingen te maken over de behandeling van zijn of haar aandoening.
Verder uit u bedenkingen over mijn besluit om per 1 januari 2006 directe toegang tot de fysiotherapeut te realiseren. U ziet hierin een bedreiging van het voortbestaan van veel praktijken voor oefentherapie. Voorlopig deel ik uw bezorgdheid niet. Ook sluit ik niet uit dat bij een succesvol verloop van de directe toegang naar fysiotherapie deze mogelijkheid op termijn ook voor de oefentherapie beschikbaar komt. Overigens, de overheid is er niet om oefentherapiepraktijken in stand te houden. De noodzaak hiertoe wordt in eerste instantie bepaald door de zorgvraag van de burger.
Ten slotte vindt u dat het tarief voor de oefentherapeut te laag is. Uw beroepsgroep heeft indertijd voorstellen gedaan bij Ctg/Zorgautoriteit i.o. voor een herijking van het tarief.
Vanwege de budgettaire krapte als gevolg van de financieel-economische situatie van het land, heb ik mijn goedkeuring aan de tariefsaanpassing moeten onthouden. Dat geldt overigens niet alleen voor de oefentherapie, maar voor het hele scala van inkomens van vrijgevestigde beroepsbeoefenaren.
Samenvattend kan ik begrip opbrengen over uw zorgen, maar zie ik geen aangrijpingspunten om mijn beleid ten aanzien van de oefentherapie te wijzigen. Het spijt me dat ik u niet anders kan berichten.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
namens deze,
de directeur Curatieve Zorg,
drs. M.J. Boereboom