Einde zorgovereenkomst na wantrouwen bij zorgverzekeraar

23

zaaknummer /rolnummer: 176421 / KG ZA 10-460

- tekst gaat verder na deze advertentie -


FysioVacature, de vacaturesite voor de fysiotherapeut

Vonnis in kort geding van 27 oktober 2010 in de zaak van

1. [eiser], wonende te [woonplaats],
2. [eiseres], wonende te [woonplaats],
eisers, advocaat mr. F. Lijffijt te Zwolle,

tegen

1. de naamloze vennootschap
N.V. UNIVÉ ZORG, gevestigd te Zwolle, met het adres [adres] Alkmaar,
2. de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V., gevestigd te Nijmegen, met het [adres] Arnhem,
3. de naamloze vennootschap IZZ ZORGVERZEKERAAR N.V., gevestigd te Nijmegen, met het [adres] Arnhem,
4. de naamloze vennootschap IZA ZORGVERZEKERAAR N.V., gevestigd te Nijmegen, met het [adres] Arnhem,
5. de naamloze vennootschap N.V. ZORGVERZEKERAAR UMC, gevestigd te Nijmegen, met het [adres] Arnhem,
6. de naamloze vennootschap TRIAS ZORGVERZEKERAAR N.V., gevestigd te Nijmegen, met het [adres] Arnhem,
7. de naamloze vennootschap ZORGVERZEKERAAR CARES GOUDA N.V., gevestigd te Nijmegen, met het [adres] Arnhem,
8. de coöperatie VGZ-IZA-TRIAS U.A., gevestigd te Gorinchem, met het [adres] Arnhem,
9. de coöperatie UVIT U.A., gevestigd te Gorinchem, met het [adres] Arnhem, gedaagden, advocaat mr. J. van Rhijn te Alkmaar.

Partijen zullen hierna [eiser], [eiseres], [eiser] c.s. en UVIT genoemd worden.

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding met producties 1 tot en met 21van de zijde van [eiser]
– de producties 1 tot en met 12 van de zijde van UVIT
– de mondelinge behandeling
– de pleitnota van [eiser]
– de pleitnota van UVIT.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten
2.1. [eiser] heeft sinds 1981 als vrijgevestigd fysiotherapeut op contractsbasis samengewerkt met UVIT en haar rechtsvoorgangers, laatstelijk op basis van de door partijen op 4 december 2008 gesloten “Zorgovereenkomst Fysiotherapeutische zorg Univé-VGZ-IZA-Trias 2009” (hierna: de zorgovereenkomst).

2.2. Artikel E van Deel 1 van de zorgovereenkomst luidt:
“Deze overeenkomst geldt voor bepaalde tijd, van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Deze overeenkomst wordt stilzwijgend verlengd, telkens voor de duur van 1 jaar, tenzij een der partijen de overeenkomst schriftelijk opzegt. Partijen dienen hierbij een opzegtermijn van 3 maanden in acht te nemen.”

2.3. In artikel 9 lid 1 aanhef en onder g van de Algemene Bepalingen bij de zorgovereenkomst is bepaald:
“Deze zorgovereenkomst kan al dan niet met onmiddellijke ingang, zonder rechterlijke tussenkomst, geheel of gedeeltelijk worden opgezegd door de Zorgverzekeraar indien de Zorgaanbieder niet voldoet aan de eisen die door wet- en regelgeving aan uitoefening van zijn/haar beroep of bedrijf worden gesteld.”

2.4. In Bijlage 2 bij de zorgovereenkomst is in artikel 2 lid 2 onder meer bepaald:
a. De zorg dient adequaat verleend te worden en mede gericht te zijn op het vermijden van over- en ondergebruik van zorg. Om de doelmatigheid van zorg te monitoren voert de Zorgverzekeraar jaarlijks een doelmatigheidstoets uit. [..]
Indien de gemiddelde behandelkosten fysiotherapie per verzekerde van de praktijk meer dan 20% hoger liggen ten opzichte van de gemiddelde behandelkosten fysiotherapie per verzekerde bij de Zorgverzekeraar, kan de Zorgverzekeraar de praktijk voordragen voor deelname aan het Proces kwaliteitsborging fysiotherapeutische zorg.
b. Het Proces kwaliteitsborging fysiotherapeutische zorg heeft als voornaamste doel het borgen van de kwaliteit van methodisch fysiotherapeutisch handelen in relatie tot de noodzakelijkheid van zorg. Het proces bestaat uit een verplichte eerste audit, eventueel gevolgd door een scholingstraject en een tweede audit. Elke audit vindt plaats door één van de door de beroepsvereniging KNGF en de Zorgverzekeraar gezamenlijk aangewezen, onafhankelijke auditbureau’s. De praktijk maakt de keuze uit de auditbureau’s.
c. Als uit de eerste dan wel tweede audit blijkt dat de kwaliteit van zorg voldoende is, wordt het proces afgesloten zonder verdere gevolgen voor de praktijk.
Als uit de eerste audit blijkt dat de kwaliteit van zorg onvoldoende is, wordt de praktijk voorgedragen voor deelname aan een scholingstraject.
d. De Zorgverzekeraar neemt de kosten voor de eerste audit voor haar rekening. Alle overige kosten van het Proces kwaliteitsborging zijn voor rekening van de praktijk.”

2.5. Bij schrijven van 5 oktober 2009 heeft UVIT [eiser] meegedeeld dat zijn praktijk behoort tot de 25 praktijken met de grootste afwijking in zorgkosten en daarom verplicht wordt de kwaliteit van zorg te laten onderzoeken door middel van een audit. In de brief is voorts meegedeeld:
“Wanneer de praktijk onvoldoende uit de audit komt, heeft u acht maanden de tijd voor een verbetertraject. UVIT laat de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het verbetertraject aan de praktijk. Na acht maanden zal de audit opnieuw worden uitgevoerd op kosten van de praktijk.”

In de brief zijn de kosten voor een eerste audit en een eventuele tweede audit vermeld, te weten EUR 1.200,00 per audit.

2.6. Genoemde eerste audit is op 2 december 2009 uitgevoerddoor auditbureau QSN. In het auditbevindingenformulier is aangegeven dat de praktijk (onder meer) niet voldoet aan:
1. criterium 1.6 (Voorzieningen in relatie tot ongevallen)
2. criterium 3.2 (Klachtenregeling kenbaar maken aan patiënten)
3. criterum 4 (methodisch handelen)

Ten aanzien van de onvoldoende score op criterium 4 is in de rapportage aangegeven:
“Voor alle bekeken dossiers geldt dat gegevens van voor 1 oktober 2009 ontbreken. Alle dossiers die zijn gestart na 1 oktober zijn volledig gebleken, de doorlopende dossiers zijn opgepakt in de dagjournaals en vanaf dat punt volledig” en “Gemiddeld genomen is de invulling van de dossiers tussen 1 juli 2009 en heden onvoldoende. Dossiers van voor 1 oktober zijn leeg of niet bestaand.
Alle bekeken dossiers van behandelingen die gestart zijn na 1 oktober 2009 zijn volledig.
Alle dossiers van eerder gestarte, maar doorlopende dossiers worden nu begeleid door middel van dagjournaals die voldoen aan de gestelde eisen.”

2.7. Bij brief van 21 december 2009 heeft UVIT meegedeeld dat zij de zorgovereenkomt met ingang van 1 februari 2010 opzegt op grond van artikel 9.1 g van de ze zorgovereenkomst. Hierbij heeft UVIT gewezen op de constatering van het auditbureau dat het methodisch handelen van voor oktober 2009 niet inzichtelijk is en dat dossiers van voor oktober 2009 niet bestaand of leeg zijn.

2.8. In reactie op de opzegging heeft mr. T. van den Ende namens [eiser] bij brief van 6 januari 2010 – kort weergegeven – UVIT te kennen gegeven dat [eiser] ten onrechte geen verbetertermijn is gegund conform hetgeen UVIT [eiser] c.s. heeft toegezegd, zodat de opzegging van UVIT onhoudbaar en niet rechtsgeldig is.

2.9. UVIT heeft de tussentijdse opzegging ongedaan gemaakt. In haar brief van 11 januari 2010 schrijft UVIT hierover:
“De vraag die beantwoord moet worden is of dit alles op zichzelf voldoende grond oplevert voor een tussentijdse opzegging van de overeenkomst. U bent de mening toegedaan dat dit niet het geval is. UVIT laat dit voor dit moment verder in het midden. Hieruit moet echter niet de conclusie worden getrokken dat naar onze mening een grond voor tussentijdse opzegging ontbreekt. Niettemin is besloten de tussentijdse opzegging ongedaan te maken.
Het contract blijft daarmee in stand.

Op grond van het contract zal te zijner tijd de praktijk van uw cliënt een heraudit moeten ondergaan waarvan de kosten voor rekening van uw cliënt komen.”

2.10. Bij schrijven van 27 januari 2010 is namens [eiser] gewezen op artikel 2 lid 2 onder c van Bijlage 2 bij de zorgovereenkomst en is UVIT verzocht om nadere informatie over het in dat artikellid genoemde scholingstraject.

2.11. Op 2 februari 2010 heeft mevrouw [A] (zorginkoper paramedische zorg bij UVIT) per e-mail laten weten dat de invulling van de scholing/het verbetertraject vrij wordt gelaten aan de praktijk. Mevrouw [A] heeft voorts aangegeven dat op dat moment geen uitsluitsel kon worden gegeven over de periode waarin de tweede audit plaatsvindt en de omvang van de tweede audit. In ieder geval zal de tweede audit, aldus mevrouw [A], niet eerder plaatsvinden dan 8 maanden na 14 januari. [eiser] zal hierover tijdig worden geïnformeerd.

2.12. In een e-mail van 4 februari 2010 zijn van de zijde van [eiser] een aantal in een telefoongesprek van die dag gemaakte afspraken bevestigd. In aanvulling daarop heeft [eiser] gevraagd of het – gelet op de kosten en efficiency – mogelijk is 2 auditors te sturen die tegelijk ieder 5 dossiers bekijken in plaats van samen 10. [eiser] heeft er voorts op gewezen dat hij als opdrachtgever van de tweede audit het recht op inzage in het rapport van de auditors heeft.

2.13. Mevrouw [A] heeft op 24 februari 2010 per e-mail meegedeeld dat de tweede audit zich zal richten op zaken die tijdens de eerste audit niet in orde waren. In genoemde
e-mail heeft zij voorts opgemerkt dat het verzoek van [eiser] om twee mensen tegelijk dossiercontrole te laten doen niet opgaat en heeft zij uitgelegd waarom niet. Mevrouw [A] heeft voorts aangegeven dat het auditbureau de rapportage direct na de tweede audit aan de praktijkaanbieder zal aanbieden ter ondertekening en ter beschikking zal stellen aan de praktijk waarna het bureau de rapportage zal doorsturen naar UVIT.

2.14. Bij brief van 24 februari 2010 is namens [eiser] onder meer aangegeven:
“Het bevreemdt cliënt dat twee auditors niet tegelijkertijd de dossiers zouden kunnen inzien. [..]. Voor zover slechts één auditor de dossiers inhoudelijk zou kunnen bekijken is het cliënt onduidelijk wat de toegevoegde waarde is van de tweede auditor. [..] Zonder een nadere onderbouwing zal cliënt niet akkoord gaan met de te in rekening te brengen kosten voor de tweede auditor.”

2.15. UVIT heeft in een brief van 17 maart 2010 meegedeeld dat de inrichting van de audit niet door of mede door de praktijk wordt bepaald en dat UVIT niet over de inrichting van de tweede audit in discussie wil treden. UVIT heeft in haar brief van 17 maart 2010 voorts opgemerkt er van uit te gaan dat [eiser] zijn medewerking zal verlenen aan de tweede audit volgens de kenbaar gemaakte voorwaarden.

2.16. Bij brief van 27 mei 2010 heeft [eiser] opnieuw het kostenaspect aan de orde gesteld. Namens [eiser] is daarbij meegedeeld dat hij van mening is dat een rekening van EUR 1.200,00 niet in verhouding staat tot de door het auditbureau te verrichten werkzaamheden bij de tweede audit, en dat [eiser] er daarom vanuit gaat dat UVIT de kosten voor de tweede audit zal verlagen naar een marktconforme prijs van maximaal EUR 495,00.
Voorts is namens [eiser] bevestigd dat de audituitslag eerst aan hem zal worden verzonden en dat deze pas ná zijn toestemming zal worden doorgestuurd aan UVIT.

2.17. In haar brief van 16 juni 2010 heeft UVIT meegedeeld dat zij het verzoek van [eiser] om de kosten van de tweede audit te verlagen niet zal honoreren in verband met door UVIT ten aanzien van audit en tweede audit gemaakte contractuele afspraken met de auditbureaus. Zij heeft daarbij opgemerkt verdere discussie op dit punt niette zullen aangaan. UVIT heeft voorts meegedeeld dat zij niet akkoord kan gaan met het eerst verzenden van de uitslag van de tweede audit aan [eiser] en het pas na zijn toestemming daarvoor verzenden van de uitslag aan UVIT. UVIT heeft benadrukt dat haar standpunten in deze niet meer zullen wijzigen en aangegeven er vanuit te gaan dat de tweede audit op de meermalen gecommuniceerde voorwaarden kan plaatsvinden.

2.18. [eiser] is bij brief van 28 juni 2010 op de hoogte gesteld van de criteria die bij de tweede audit getoetst zullen worden en de wijze waarop de audit zal worden uitgevoerd.

2.19. Bij brief van 12 augustus 2010 heeft mr. Lijffijt namens [eiser] – onder meer en kort weergegeven – meegedeeld dat:
– hij zich niet kan vinden in de toetsing van criterium 1.6 en 3.2, aangezien niet eerder met hem is gecommuniceerd dat hij aan deze criteria niet zou voldoen;
– hij er vanuit gaat dat UVIT slechts de dossiers van UVIT-verzekerden zal controleren nu UVIT dit aan een andere praktijk heeft toegezegd;
– hij contact heeft gehad met auditbureau HCA en dat dit bureau bereid is een heraudit uit te voeren voor EUR 490,33;
– hij door UVIT wenst te worden geïnformeerd over de weging van de tweede audit, in die zin dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe zwaar de verschillende items wegen en hoeveel procent moet worden behaald voor een voldoende resultaat.

2.20. In reactie op de brief van 12 augustus 2010 heeft UVIT bij schrijven van 16 september 2010 meegedeeld:

“Al geruime tijd ervaren wij dat uw cliënt niet de intrinsieke wil heeft om te voldoen aan de richtlijnen en de eisen die tot doel hebben om de kwaliteit van zorg te borgen. Het feit dat uw cliënt ook nu weer de regiefunctie niettemin naar zich toe wil trekken en de inhoud en omvang van de tweede audit zelf voor een belangrijk deel wenst te bepalen, maakt dat het reeds geschonden vertrouwen in plaats van beter slechter is geworden. Hierdoor hebben wij geen vertrouwen meer in een verdere goede samenwerking met uw cliënt.

Het zorgcontract is op grond van punt E Persoonsgebonden Deel van bepaalde duur en expireert op 31 december 2010. Hiermee willen wij uw cliënt mededelen dat wij geen gebruik zullen maken van de mogelijkheid om het contract te verlengen. Met inachtneming van de daarvoor gestelde termijn delen wij dit thans formeel mee dan wel zeggen wij het contract met ingang van 1 januari 2011 op. Om deze reden spreekt het voor zich dat de tweede audit geen doorgang meer hoeft te vinden.

Wij zullen onze verzekerden van de beëindigingvan de samenwerking in kennis stellen.

Wij hanteren de volgende overgangsregeling: Behandelingen die in 2010 of eerder zijn gestart kunnen onder de bestaande voorwaarden worden voortgezet, doch tot uiterlijk 1 maart 2011. Behandelingen die op of na laatstgenoemde datum plaatsvinden worden niet door de UVIT-zorgverzekeraars aan de praktijk vergoed.”

3. Het geschil

3.1. [eiser] c.s. vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij vooraad:

1. UVIT zal gebieden de tussen haar en[eiser] c.s. geldende zorgovereenkomst en het overeengekomen verbetertraject na te komen, waaronder het laten uitvoeren van een tweede audit vóór 13 oktober 2010, althans binnen een nieuw vast te stellen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,00 per dag dat UVIT hiermee in gebreke blijft,
2. UVIT zal gebieden om na en op basis van de tweede audit een beslissing te nemen over het voortzetten van de zorgovereenkomst dan wel over het aangaan van een nieuwe overeenkomst, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,00 per dag dat UVIT hiermee in gebreke blijft,
3. UVIT zal verbieden patiënten van [eiser] c.s. te berichten dat de zorgovereenkomst is beëindigd dan wel patiënten op een andere voor [eiser] c.s. nadelige wijze te benaderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 25.000,00 per gedraging die hiermee in strijd is,
4. althans een zodanige voorziening zal treffen die zij in goede justitie geraden acht,
5. UVIT hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van het geding.

3.2. UVIT voert verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Naar ter zitting is vastgesteld, is [eiseres] geen partij bij de zorgovereenkomst. Zij kan daarom niet in de vorderingen worden ontvangen.

4.2. Van een spoedeisend belang van [eiser] bij de vorderingen is in voldoende mate gebleken.

4.3. [eiser] baseert zijn vorderingen op het bestaan van nadere afspraken, waarbij partijen zich jegens elkaar hebben verbonden de (uitkomsten van de) tweede audit af te wachten alvorens de zorgovereenkomst te ontbinden. Daartegenover stelt UVIT zich op het standpunt dat de nadere afspraken niet aan opzegging op grond van artikel E van Deel 1 van de zorgovereenkomst in de weg staan. Er is sprake van contractsvrijheid, aldus UVIT.

4.4. Uit het als productie 3 bij de dagvaarding gevoegde auditrapport blijkt dat voor 1 oktober 2009 door [eiser] geen patiëntendossiers werden bijgehouden. Het methodisch handelen door [eiser] is daarmee niet inzichtelijk. Mede het belang van patiënten bij volledige dossiervorming in aanmerking genomen, betreft het hier een tekortkomen door [eiser] dat zo ernstig is dat UVIT zich terecht afvraagt of de door [eiser] geleverde kwaliteit van zorg voldoende is.

4.5. UVIT is naar aanleiding van het verzoek van [eiser] om een verbetertraject, teruggekomen van haar opzegging van de zorgovereenkomst. Hoewel UVIT hierbij heeft opgemerkt dat zij in het midden laat of de tekortkomingen van [eiser] voldoende grond opleveren voor tussentijdse opzegging, heeft zij aan de ongedaanmaking van de opzegging geen andere voorwaarden verbonden dan dat de praktijk van [eiser] op grond van de zorgovereenkomst een tweede audit zal moeten ondergaan waarvan de kosten voor rekening van [eiser] komen.

4.6. Nu door UVIT geen voorbehouden zijn gemaakt of nadere voorwaarden zijn gesteld, moet het er voor worden gehouden dat partijen (nader) zijn overeengekomen dat [eiser] mee dient te werken aan eentweede audit in de zin van artikel 2 lid 2 van Bijlage 2. Aangenomen mag worden dat de zorgovereenkomst bij een voldoende resultaat van deze tweede audit conform het in dat artikellid beschreven Proces kwaliteitsborging in principe zou zijn voortgezet. Het inzetten van een verbetertrajet met een tweede audit zou anders weinig zinvol zijn. Voorts moet worden aangenomen dat UVIT daarbij een onvoorwaardelijke medewerking aan de tweede audit door [eiser] voor ogen heeft gestaan en dat [eiser] hiermee – door teverzoeken om een verbetertraject “conform hetgeen UVIT [eiser] heeft toegezegd” – op voorhand akkoord is gegaan.

4.7. Ter beoordeling staat of UVIT in strijd met de tussen partijen gemaakte nadere afspraken heeft gehandeld door de zorgovereenkomst op te zeggen zonder de (uitkomsten van de) tweede audit af te wachten. Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of [eiser] zelf heeft gehandeld overeenkomstig zijn verplichtingen uit hoofde van de nader door partijen gemaakte afspraken en artikel 2 lid 2 van Bijlage 2.

4.8. In voornoemd artikel 2 lid 2 van Bijlage 2 is de inhoud van de audit, de wijze waarop de audit plaatsvindt en de hoogte van de kosten niet nader omschreven. Dit betekent dat het bij de uitleg van genoemd artikel aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijk kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.

4.9. Niet in geschil is dat het [eiser] vrij staat in algemene zin verduidelijking te vragen over de onderdelen die bij de tweede audit (opnieuw) zouden worden beoordeeld en de wijze waarop de audit zou worden uitgevoerd. UVIT heeft ten aanzien van deze aspecten bij brief van 28 juni 2010 ook nadere informatie verstrekt.
Het staat [eiser] ook vrij daarover meer gedetailleerdevragen te stellen, bijvoorbeeld over het kostenaspect. Redelijke uitleg van artikel 2 lid 2 van Bijlage 2 brengt echter met zich dat het [eiser] niet vrij staat eisen te stellen die de kwaliteitstoets die met het Proces kwaliteitsborging wordt voorgestaan feitelijk illusoir zouden maken.

4.10. UVIT heeft bij brief van 28 juni 2010 nadere informatie verstrekt over de criteria die getoetst zouden worden en de wijze waarop de tweede audit zou worden uitgevoerd. Eerder al was UVIT – bij herhaling – ingegaan op meer specifieke vragen van [eiser], zoals over de kosten van de tweede audit die – aldus UVIT – zijn vastgesteld na onderhandelingen met de verschillende auditbureau’s. Op de vraag van [eiser] of het wel nodig is dat twee auditors samen tien dossiers beoordelen, heeft UVIT aangegeven dat de auditors over de dossiers vragen moeten kunnen stellen aan de praktijkhouder en dat dat niet lukt als twee mensen tegelijk verschillende dossiers beoordelen.
Op grond van de verklaring die UVIT geeft voor de doorhaar gehanteerde kosten en de gezamenlijke inzet van twee auditors is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat een en ander bij redelijke uitleg van artikel 2 lid 2 van Bijlage 2 niet in strijd is met dat wat partijen op grond van het bepaalde in dit artikel van elkaar mochten verwachten.

4.11. Uit de over en weer gevoerde correspondentie blijkt dat [eiser] niet slechts heeft verzocht om toelichting en uitleg van daadwerkelijk bij hem bestaande onduidelijkheden maar, dat hij – ondanks redelijke uitleg en verklaring door UVIT – zonder redelijke grond is blijven vasthouden aan eigen inzichten ten aanzien van de tweede audit.
Ook heeft [eiser] telkens nieuwe eisen gesteld, laatstelijk in zijn brief van 12 augustus 2010, waarin hij aangeeft inzicht te wensen in de weging van de resultaten door UVIT en dat hij er vanuit gaat dat de bij de kwaliteitstoetsing horende steekproef zal worden beperkt tot de dossiers van UVIT-verzekerden. Door – ook na redelijke uitleg – vast te blijven houden aan dergelijke eisen en het telkens opwerpen van nieuwe vragen en eisen heeft [eiser] er blijk van gegeven niet onverkort te willen meewerken aan de tweede audit. Door zo te handelen heeft [eiser] in strijd gehandeld met wat partijen over en weer op basis van de met elkaar gemaakte nadere afspraken van elkaar konden en mochten verwachten. Dit klemt te meer nu een aantal van de door [eiser] gestelde eisen evident in strijd komen met het doel van het proces kwaliteitsborging. De door [eiser] verlangde inperking van hetaantal dossiers dat aan de steekproef zal worden onderworpen zou immers manipulatie van de heraudit mogelijk maken. Dit geldt ook voor de door [eiser] (vooraf) verlangde inzage in de weging van de resultaten door UVIT. Naar UVIT onweersproken gesteld heeft, is het juist van belang dat ten aanzien van alle praktijkhouders dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd, om rechtsongelijkheid te voorkomen.

4.12. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat hij wellicht niet met zoveel woorden in gebreke is gesteld, anderzijds blijkt uit de brieven van 17 maart 2010 en 16 juni 2010 duidelijk dat UVIT verder niet in discussie wil treden en wordt daarin – terecht – onvoorwaardelijke medewerking van [eiser] aan de tweede audit geëist. In dat licht beschouwd kan [eiser] zich er niet op beroepen dat hij er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat de tweede audit doorgang zou vinden. [eiser] was een gewaarschuwd man. Uit de inhoud van de gestelde eisen en gedane mededelingen door [eiser], mocht UVIT afleiden dat [eiser] zijn verplichtingen uit de nader gemaakte afspraken niet zou nakomen. [eiser] had zelf de regie al in de hand genomen door andere financiële afspraken te maken met één auditor.

4.13. Gelet op de eerder geconstateerde ernstige tekortkomingen, bezien in samenhang met de pogingen van [eiser] de omvang van de audit te beperken en de wijze waarop de audit plaats zou vinden te beïnvloeden, kan [eiser] niet worden gevolgd in zijn stelling dat het vermoeden van UVIT dat sprake is van onvoldoende kwaliteit ongefundeerd is.
De omstandigheid dat [eiser] in het kader van deelname aan het kwaliteitstraject ‘Kwaliefy’ zeer goede resultaten heeft behaald doet niet af aan het feit dat ernstige tekortkomingen zijn geconstateerd en dat [eiser] UVIT geen redelijke kans biedt de kwaliteit van zorg opnieuw te beoordelen.

4.14. De hiervoor weergegeven omstandigheden in aanmerking nemende stond de door partijen overeengekomen tweede audit niet aan opzegging, dan wel niet verlening van de zorgovereenkomst in de weg. Van eensituatie waarin de eisen van redelijkheid en billijkheid aan opzegging dan wel niet verlenging van de zorgovereenkomst in de weg stonden, was, gezien meergenoemde omstandigheden, evenmin sprake.

4.15. Het vorenstaande brengt met zich dat het door [eiser] onder ‘1’ en ‘2’ gevorderde dient te worden afgewezen.

4.16. De consequenties van de beëindiging van de overeenkomst voor vergoeding van de door [eiser] verleende zorg aan de patiënten in aanmerking nemende, kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt dat UVIT de bij haar verzekerde patiënten in de gelegenheid stelt kennis te nemen van het beëindigen van de zorgovereenkomst. Nu die kennisgeving – zoals door UVIT is gesteld en door [eiser] niet is weersproken – niet zal gebeuren door een actieve schriftelijke benadering van de patiënten van [eiser], maar door de jaarlijkse weergave van mutaties in het zorgaanbod op de website van de zorgverzekeraar, kan ook de wijze waarop de patiënten in kennis worden gesteld van de beëindiging van de zorgovereenkomst niet als onrechtmatig worden aangemerkt.

4.17. Het gevorderde onder ‘3’ is daarom evenmin toewijsbaar.

4.18. Geen aanleiding bestaat voor het treffen van een andere voorziening, als door [eiser] onder ‘4’ gevorderd. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat [eiser] voortgezet “Uvit”-patiënten zal kunnen behandelen en dat alleen de wijze van declareren (via de patiënt – inclusief de 20% die niet langer door UVIT vergoed zal worden – in plaats van rechtstreeks) zalveranderen. Dat dit omslachtiger voor [eiser] zal zijn, doet aan die beoordeling niet af.

4.19. [eiser] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van UVIT worden begroot op:
– vast recht EUR 263,00
– salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.167,00

4.20. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.

4.21. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen tot een (forfaitair) bedrag van EUR 131,00 aan salaris advocaat zonder dat betekening van het vonnis heeft plaatsgehad, verhoogd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal worden toegewezen als na te melden.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,

5.2. wijst de vorderingen van [eiser] af,

5.3. veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van UVIT tot op heden begroot op EUR 1.167,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.4. veroordeelt [eiser] c.s. in de nakosten, aan de zijde van UVIT begroot op EUR 131,00 zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad, vermeerderd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend, voorts vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten van EUR 131,00 vanaf de vijftiende dag na aanschrijving van gedaagde alsmede ingeval van betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten van EUR 68,00 vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, telkens tot de dag van volledige betaling,

5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.