Aan de hand van een röntgenfoto zijn potentiële patiënten te identificeren die een verhoogd risico hebben op het ontstaan van heupartrose of op het verslechteren van heupartrose.Dit stelt Max Reijman in zijn proefschrift Determinanten van progressie van heupartrose waarop hij woensdag 1 december 2004 promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Artrose is een van de meest voorkomende aandoeningen van het bewegingsapparaat. Gezien de vergrijzing van de bevolking in de westerse maatschappij zal het aantal gevallen alleen maar toenemen.Reijman verrichtte onderzoek in het kader van een groot bevolkingsonderzoek onder mannen en vrouwen van 55 jaar en ouder uit de Rotterdamse deelgemeente Ommoord, in Nederland bekend als het ERGO-onderzoek (Erasmus Rotterdam Gezondheid en Ouderen).
In een periode van zes en half jaar kregen 9,3 procent van de personen last van heupartrose. Personen met acetabulaire dysplasie hadden een verhoogd risico op het ontwikkelen van heupartrose vergeleken met personen zonder acetabulaire dysplasie.
Bij dertien procent van de personen die bij het begin van de studie al heupartrose hadden, verslechterde de ziekte. Het identificeren van de groep die een verhoogd risico loopt op progressie, is met name van belang om de geschikte mensen te vinden voor gerichte therapie. Op het moment lopen er meerdere onderzoeken naar therapievormen die het artroseproces kunnen afremmen of zelfs stop kunnen zetten.
De promovendus vindt dat de mate waarin de artrose al zichtbaar is op de röntgenfoto een sterke toegevoegde waarde heeft. Dit gold voornamelijk voor die personen met heuppijn tijdens de zg. baseline meting. Een specifieke kraakbeen degradatiemarker (CTX-II) bleek, vergeleken met de gegevens verkregen door anamnese, lichamelijk onderzoek en röntgenonderzoek, een matige voorspeller te zijn voor progressie van heupartrose.
Promotoren: prof.dr. B.W. Koes, Huisartsgeneeskunde en prof.dr. J.M.W. Hazes, Reumatologie Bron: Erasmus MCÂ