Spastische kinderen hebben baat bij intensieve conditietraining. Een oefenprogramma van acht maanden maakt ze fitter en zorgt er bovendien voor dat ze meer meedoen met allerlei activiteiten.
Kinderfysiotherapeut Olaf Verschuren beschrijft deze resultaten in het novembernummer van het tijdschrift Archives of pediatrics & adolescent medicine. Op 18 december promoveert hij op het onderwerp. Hij voerde het onderzoek uit aan het UMC Utrecht en aan het Utrechtse revalidatiecentrum De Hoogstraat.
Verschuren en collega’s vergeleken twee groepen van ruim dertig kinderen tussen de 7 en de 18 jaar. De kinderen hebben cerebrale parese waardoor ze spasmen in armen en/of benen hebben. De trainingsgroep ontving een speciaal trainingsprogramma naast de gewone zorg, de controlegroep kreeg alleen de gewone zorg. In het trainingsprogramma deden de kinderen twee maal per week drie kwartier lang oefeningen waarin ze veel moesten lopen, rennen en hindernissen nemen. Na acht maanden blijken de getrainde kinderen meer conditie en sterkere spieren te hebben, bovendien is hun participatie en kwaliteit van leven toegenomen. Ze doen meer mee met sociale en fysieke activiteiten. Bovendien vonden ze het leuk om de training te doen.
De resultaten liggen in de lijn der verwachting, maar het is voor het eerst dat het effect van training op kinderen met cerebrale parese onderzocht is. Lang is gedacht dat deze kinderen schade zouden kunnen ondervinden van extra beweging, of er in elk geval niks aan zouden hebben. Verschuren en collega’s laten op overtuigende wijze het tegendeel zien.
Vanwege de positieve resultaten geeft de sponsor van het onderzoek, de Dr. W.M. Phelps-stichting voor spastici, een subsidie om het trainingsprogramma in te voeren op alle Nederlandse mytylscholen. Dat zijn speciale scholen voor motorisch en meervoudig gehandicapte kinderen. In Nederland zijn ongeveer vijfduizend kinderen met cerebrale parese. De training werd uitgevoerd op mytylscholen in Utrecht, Goes, Breda en Zwolle.
Olaf Verschuren promoveert op 18 december aan de Universiteit Utrecht.
Bron: UMCU